Uitspraak GAT Dossiernr: GD0036-2024

25 februari 2025, 2025, Eindhoven, Nederland
Geanonimiseerde en geanalyseerde uitspraak

 

Stichting Geschilleninstantie Alternatieve Therapeuten –
Nederlandlaan 234 – 2711 JH – Zoetermeer – KvK: 69709769 – st. geschil alternat thera NL63 INGB 0008108474 info@gatgeschillen.nl – Rijks erkend sinds 2017
gatgeschillen.nl

Uitspraak van de geschillencommissie of het disciplinair college

 

Uitspraken gedaan door de GAT commissie worden geanonimiseerd gepubliceerd en geanalyseerd. Dit gebeurt op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn. De analyses van de uitspraken zijn ter bevordering van de jurisprudentie en hebben tot doel een eenduidige geschillenbeslechting te bevorderen.

Uitspraken worden door de GAT ook gepubliceerd op geschillendossier.nl

Analyse Geschilleninstantie Alternatieve Therapeuten

Analyse van de GAT betreffende dit dossier:

– In een toezichthoudende rol heeft een alternatieve therapeut daadwerkelijk de verantwoordelijkheid over de behandeling door een andere therapeut.

– De Wkkgz voorziet in een duidelijke richtlijn voor het leveren van goede zorg, die als leidraad dient voor therapeuten.

– Een persoonlijke AGB-code kan niet ‘uitgeleend’ worden aan collega-therapeuten.

Hieronder is de online versie te lezen waar bij het anonimiseren rekening is gehouden met de leesbaarheid: Klik hier voor het originele pdf-document

Algemeen

Betreffende: ‘Klager’ – ‘Beklaagde 2’
Dossiernummer: GD0036-2024
Datum mondelinge behandeling: 28 januari 2025
Datum uitspraak: 25 februari 2025

Er is in deze uitspraak sprake van overlap m.b.t. dossiernr: GD0026-2024

Het verloop van de procedure en de zitting

Namens ‘klager’ is een klacht ingediend. ‘Beklaagde’ heeft daarop schriftelijk gereageerd. Vervolgens hebben partijen de kans gekregen nog een keer over en weer schriftelijk te reageren, middels een schriftelijke ronde van repliek en dupliek die heeft plaatsgevonden. De klacht heeft betrekking op de rol van beklaagde inzake een therapeutische behandeling door een 3e (‘beklaagde 1’), de therapeut, die is geboekt bij bedrijf. handelend onder de namen: ‘bedrijfsnaam 1’ en ‘bedrijfsnaam 2’, de therapie-praktijk van ‘beklaagde’ 2, via wiens AGB-code de therapie ook is gedeclareerd. Ook tegen therapeut is een klacht ingediend die samenhangt met hetzelfde feitencomplex dat aan de klacht jegens Beklaagde ten grondslag ligt, deels toegespitst op diens specifieke verantwoordelijkheden. Omdat verklaringen van beklaagde enerzijds en therapeut anderzijds van belang kunnen zijn in het kader van de klacht jegens beklaagde en vice versa, heeft er een gezamenlijke mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beide klachtdossiers. Achtergrond is dat verklaringen over en weer enkel meegenomen kunnen worden in het oordeel indien daarover hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Vervolgens is over beide klachten separaat een beslissing genomen, aangezien het separate klachten betreft. De commissie heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten is voldaan en dat zij de zaak in inhoudelijk in behandeling kon nemen. De uitspraak is tot stand gekomen na afsluiting van het schriftelijk en mondeling onderzoek.

Aanwezigen:

Tijdens het mondeling onderzoek waren naast de leden van de commissie en haar secretaris aanwezig:

(1) ‘klager’ met ‘klagers’ gemachtigde en
(2) ‘beklaagde’ met diens advocaat en
(3) de therapeut met partner, die enkele keren als gemachtigde namens therapeut het woord heeft
gevoerd.

Klacht

De klacht van ‘klager’ is als volgt samen te vatten:

‘Klager’ heeft een afspraak gemaakt op de website van ‘bedrijfsnaam 2’ en ging ervan uit dat ‘klager’ behandeld zou worden door één van de therapeuten werkzaam bij ‘bedrijfsnaam 2’, maar dan op de locatie ‘plaatsnaam’. ‘Klager’ was niet op de hoogte van het gegeven dat ‘klager’ door iemand anders, in dit geval ‘beklaagde 1’, vanuit ‘beklaagdes 1’ bedrijf ‘bedrijfsnaam 3’, zou worden behandeld. De website is op dit punt onduidelijk. ‘Beklaagde 1’ was niet gekwalificeerd om zich uit te geven als chirotherapeut/manueel therapeut. ‘Beklaagde’ moet hiervan op de hoogte zijn geweest. Dit blijkt uit het feit dat er gefactureerd werd vanuit ‘bedrijfsnaam 2’ en gebruik werd gemaakt van de AGB-code van ‘beklaagde 2’. Door op deze manier te handelen bleef verborgen dat de ‘beklaagde 1’ niet bevoegd was om deze behandeling uit te voeren. ‘Beklaagde 2’  had ‘beklaagde 1’ de behandelingen niet mogen laten uitvoeren dan wel ‘beklaagde 1’ hierin feitelijk en intensief moeten begeleiden. Op de facturen van ‘bedrijfsnaam 2’ werd bovendien kinesiologie vermeld en dat klopt niet. ‘Klager’ verwijt ‘beklaagde 2’ ook dat ‘beklaagde 2’ zich voorgedaan heeft als onafhankelijke klachtenfunctionaris van ‘bedrijfsnaam 2’ en in dat kader gemaild heeft vanuit de mailbox ‘e-mailadres’. ‘Beklaagde 2’ kan niet optreden als onafhankelijke klachtenadviseur. ‘Klager’ voelt zich misleid.

Verweer ‘beklaagde’

‘Beklaagde 2’ heeft kort samengevat het volgende verweer gevoerd:

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van ‘beklaagde 2’ voor het eerst een niet ontvankelijkheidsverweer gevoerd. ‘Klager’ moet in ‘beklaagdes 2’ visie niet ontvankelijk worden verklaard in ‘klagers’ klacht omdat ‘klager’ geen therapie heeft ontvangen van ‘beklaagde 2’. Er heeft tussen hen geen therapeutische relatie bestaan, er is geen behandelingsovereenkomst tussen hen tot stand gekomen. Hierbij wordt verwezen naar de beroepscode van GAT en meer specifiek naar artikel 1c, waarin de begrippen cliënt en behandelaar zijn toegelicht. Er is een verwijzing gemaakt naar begrippen uit de Wkkgz. Volgens artikel 3 van het geschillenreglement kan de geschilleninstantie alleen beslechten over geschillen die betrekking hebben op gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverzekering.

Inhoudelijk is het verweer van ‘beklaagde’ als volgt samen te vatten:

Ten eerste dient het verzoek van ‘klager’ om het CAT-lidmaatschap van ‘beklaagde 2’ te beëindigen afgewezen te worden. Dit is niet mogelijk aangezien beëindiging van het CAT-lidmaatschap een tuchtrechtelijke maatregel zou inhouden en dat zou buiten de reikwijdte van de geschillencommissie vallen. Dit is een bevoegdheid ontnemende dan wel bevoegdheid beperkende maatregel. In het licht van het legaliteitsbeginsel zou een dergelijke tuchtrechtelijk maatregel moeten zijn voorzien en moeten zijn gecodificeerd, hetgeen niet aan de orde is. Ook zijn er inhoudelijke gronden die concluderen tot afwijzing van de klachten van ‘klager’ jegens ‘beklaagde 2’. ‘Beklaagde’ had geen enkele reden om aan te nemen dat de ‘beklaagde 1’ kundig zou zijn. Onmiddellijk nadat ‘beklaagde 2’ op de hoogte is geraakt van de klachten van ‘klager’ jegens ‘beklaagde 1’ heeft deze de samenwerking met ‘beklaagde 1’ opgeschort en vervolgens beëindigd. ‘Beklaagde 1’ stond op de website van ‘beklaagde 2’ vermeld en daarover heeft nooit onduidelijkheid bestaan. Dat ‘beklaagde 1’ een eigen praktijk in ‘plaatsnaam’ had doet daar niets aan af. Het is niet ongebruikelijk dat behandelaars in meerdere praktijken tegelijk werkzaam zijn. ‘Beklaagde 1’ kon geen klanten vanuit ‘beklaagdes 1’ eigen praktijk factureren met de AGB-code van ‘beklaagde 2’, alleen voor behandelingen vanuit ‘bedrijfsnaam 2’. Van fraude met de AGB-code is geen sprake. Zilveren Kruis heeft onderzoek gedaan en daarover is niets meer vernomen. Op deze manier mag er gehandeld worden. Erkent is dat de gekozen behandelomschrijving ‘Kinesiologie’ niet juist was, dat was een fout. ‘Beklaagde 1’ werkte onder begeleiding van ‘beklaagde 2’, ‘beklaagde 1’ is ook intern geschoold. Een overzicht van de opleidingsgegevens is overgelegd. ‘Beklaagde 2’ heeft toezicht gehouden op de verrichtingen van ‘beklaagde 1’ en zo nodig overleg gevoerd. Toezicht hoeft niet plaats te vinden tijdens een behandeling. Dat kan ook achteraf en indien noodzakelijk plaatsvinden.

Uitspraak van de commissie

Ontvankelijkheid

De Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) bepaalt ondermeer het volgende:

Artikel 1, lid 1 Wkkgz
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
….
instelling: een rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen, alsmede een natuurlijke persoon die bedrijfsmatig zorg doet verlenen; …..
– zorgaanbieder: een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener;….”.

Artikel 14 Wkkgz:
Lid 1 Over een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening kan schriftelijk een klacht worden ingediend door de cliënt, een nabestaande van de overleden cliënt dan wel een vertegenwoordiger van de cliënt.
Lid 2 Voorts kan over de weigering van de zorgaanbieder om een persoon in het kader van de zorgverlening als vertegenwoordiger van een cliёnt te beschouwen, door die persoon schriftelijk een klacht worden ingediend.

Zowel uit de Wkkgz als uit art. 7 van het GAT-Geschillenreglement blijkt dat tegen een zorgaanbieder kan worden geklaagd. Het aangehaalde feitencomplex voldoet aan voornoemde wettelijke definitie van een zorgaanbieder waartegen kan worden geklaagd. De commissie is van oordeel dat de klacht van ‘klager’ jegens ‘beklaagde 2’ dus wel ontvankelijk is. ‘Beklaagde 1’ was, zoals erkend door zowel ‘beklaagde 2’ als ‘beklaagde 1’, werkzaam in de praktijk van ‘beklaagde 2′ en onder diens supervisie. “Beklaagde 1’ stond vermeld op de website, de afspraak is gemaakt via de website van ‘bedrijfsnaam 2’ en vanwege de locatie terecht gekomen op de locatie in ‘plaatsnaam’. ‘Beklaagde 1’ heeft ook gebruik gemaakt van de AGB-code van ‘beklaagde 2’. De geschillencommissie kan niet anders kan constateren dat er een behandelovereenkomst is gesloten tussen ‘klager’ en ‘bedrijfsnaam 2’. De enige stukken die in het dossier aanwezig zijn, is een afspraakbevestiging tussen ‘klager’ en ‘bedrijfsnaam 2’. Er is geen reden om aan te nemen dat er dus geen behandelovereenkomst is gesloten met ‘bedrijfsnaam 2’, waarvan ‘beklaagde 2’ eigenaar is en dat ‘beklaagde 2’ inhoudelijk bemoeienis heeft gehad met de behandeling van ‘klager’. ‘Beklaagde 2’ heeft ook expliciet erkend dat er een supervisierelatie tussen ‘beklaagde 1’ en ‘beklaagde 2’ bestond, specifiek ook met betrekking tot de behandeling van ‘klager’.

Tuchtrecht?

Wat betreft het verweer dat het verzoek van ‘klager’ om het CAT-lidmaatschap van ‘beklaagde 2’ te beëindigen dient te worden afgewezen omdat dit niet mogelijk is aangezien beëindiging van het CAT- lidmaatschap een tuchtrechtelijke maatregel zou inhouden en dit buiten de reikwijdte van de geschillencommissie zou vallen omdat het tuchtrecht niet gecodificeerd zou zijn, merkt de commissie het volgende op. De commissie is naar aanleiding van dit verweer ambtshalve nagegaan of ‘beklaagde 2’ voor tuchtrecht is aangesloten bij het GAT. Dat is wel het geval. Via diens CAT-lidmaatschap is ‘beklaagde 2’ aangesloten bij het GAT, voor zowel “Rijks erkende Wkkgz geschillencommissie voor alternatieve en complementaire therapeuten en voor Tuchtcollege voor alternatieve zorg, zoals ook expliciet vermeld op het GAT-registratie bewijs dat ‘beklaagde 2’ ook voor 2024 beschikbaar werd gesteld. GAT behandelt tuchtzaken sinds mei 2019. In april 2024 is het GAT-tuchtreglement gescheiden van het GAT- geschillenreglement. Dat levert op zich geen inhoudelijke verandering op m.b.t. de bevoegdheden van de commissie. Dat er een separaat tuchtreglement is waarin de bevoegdheden van het Disciplinair College beschreven staan, naast het GAT-geschillenreglement geld in principe als een verduidelijking. Het tuchtreglement bepaalt expliciet, dat als een klacht op basis van het GAT-geschillenreglement wordt voorgelegd aan GAT, GAT tevens bevoegd is de beklaagde tuchtrechtelijk te toetsen op basis van het tuchtreglement en bevoegd is een gecombineerde uitspraak te doen op basis van beide reglementen, vermits de voorliggende klachten zowel voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten van het Tuchtreglement en het GAT-geschillenreglement. Dat is in casu het geval. De commissie heeft echter ook vastgesteld dat het GAT-Tuchtreglement op enig moment niet eenvoudig te raadplegen was via de website van de stichting GAT waar de geschillencommissie onder valt (www.gatgeschillen.nl/). Deze omissie is dankzij het verweer van de advocaat van ‘beklaagde’ aan het licht gekomen en inmiddels rechtgezet. Het door de advocaat van ‘beklaagde 2’ ingebrachte wordt in dat licht begrepen en op prijs gesteld, hoewel inhoudelijk dus niet juist.

Oordeel inhoudelijk

De geschillencommissie is tijdens de mondelinge behandeling diep ingegaan op de wijze waarop ‘beklaagde 2’ en ‘beklaagde 1’ inhoud hebben gegeven aan de supervisierelatie die tussen hen bestond, meer specifiek in relatie tot de behandeling van ‘klager’. Als gevolg van het navolgende is de commissie van oordeel dat ‘beklaagde 2’ is tekortgeschoten in ‘beklaagdes 2’ rol als supervisor. Ten eerste is de geschillencommissie van mening dat het uitlenen van AGB-code niet toegestaan is. Zo’n persoonlijke AGB-code mag alleen gebruikt worden wanneer de behandeling ook door de houder van die betreffende AGB-code wordt uitgevoerd. Op zijn minst moet in ieder geval de houder van de AGB-code aanwezig zijn tijdens de behandeling. Ieder andere vorm van gebruik van de AGB-code door een derde is naar mening van de geschillencommissie niet toegestaan. Er is op gewezen dat het hier geen praktijk-code betrof. Daarnaast is uit de verklaringen van therapeut en ‘beklaagde’ gebleken dat er van patiënten-overleg niet of nauwelijks sprake is geweest, zeker niet m.b.t. ‘klager’. In ieder geval niet vóór of gedurende de behandeling, hoogstens nadat ‘klager’ al ‘klagers’ klachten over de behandeling heeft geuit. Er is door ‘beklaagde 2’ gesteld dat er een patiëntendossier is dat ‘beklaagde 2’ heeft ingezien voorafgaand aan de zitting. Daarin zou een en ander zijn opgenomen en dit dossier zou het uitgangspunt vormen van de besprekingen tussen ‘beklaagde 1’ en ‘beklaagde 2’, maar dat dossier is niet in de procedure ingebracht. Het is de verantwoordelijkheid van ‘beklaagde 2’ om alle relevantie stukken te overleggen en dat heeft ‘beklaagde 2’ nagelaten door niet het patiëntendossier van ‘klager’ te overleggen. ‘Beklaagde 2’ heeft bovendien verklaard het dossier wel te hebben ingezien, maar niet te hebben doorgelezen. ‘Beklaagde 2’ gaf aan dat daarin te lezen was dat ‘klager’ veel trauma heeft in ‘klagers’ achtergrond. Zulks is zeker relevant bij de te maken therapeutische afwegingen constateert de commissie. In het schriftelijke verweer heeft ‘beklaagde 2’ aangegeven dat bij nieuwe patiënten altijd overleg dient plaats te vinden en daarna wanneer er vragen zouden zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ‘beklaagde 2’ daar anders over verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling gaf ‘beklaagde 2’ aan dat overleg alleen dient plaats te vinden bij twijfels. Dat geldt voor therapeuten altijd. Er is sprake van een supervisierelatie en dan is overleg bij twijfel absoluut onvoldoende naar het oordeel van de geschillencommissie. Er is meermaals gesproken over een ‘verlengde armconstructie’, maar de geschillencommissie heeft tijdens de mondelinge behandeling niet duidelijk gekregen wat dit precies betekent. In ieder geval lijkt hier geen invulling aan gegeven te zijn. Therapeut heeft feitelijk geheel op eigen houtje behandeld. Supervisie heeft noch voorafgaand aan de 1e, noch voorafgaand aan de 2e behandeling plaatsgevonden en ook niet tijdens de behandeling. Hoewel ‘klager’ na de 1e behandeling hevig geëmotioneerd en in tranen was werd ‘beklaagde 2’ niet geraadpleegd, deze heeft destijds ook het dossier niet geraadpleegd en ook niet op eigen initiatief contact gehad met therapeut over de betreffende behandelingen. De geschillencommissie is van oordeel dat ‘beklaagde 2’ aldus tekortgeschoten is in ‘beklaagdes 2’ rol als supervisor over ‘beklaagde 1’ en ‘beklaagdes 2’zorgplicht als leidinggevende van zorgverlener. Als er sprake is van een supervisierelatie, in het geval van een therapeut die nog lerende is, dan dient de supervisie vele malen intensiever te zijn dan zoals die er in de praktijk was. Het heeft ook direct gevolgen gehad, gezien de door ‘klager’ geuite klachten over de behandeling en het ontbreken van overleg na ‘klagers’ hevige emotionele uitbarsting na de afloop van de eerste behandeling. De geschillencommissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat bij een deugdelijk uitgevoerde supervisierelatie, de behandeling van ‘klager’ er anders uitgezien zou (moeten) hebben. Daarom kan de geschillencommissie niet anders dan aan ‘beklaagde 2’ een maatregel opleggen, in de vorm van een waarschuwing. Het doel van deze waarschuwing is dat ‘beklaagde’ zich realiseert dat bij een dergelijke supervisierelatie anders dient te worden gehandeld. Supervisie heeft nu in de praktijk (vrijwel) niets omhanden gehad. Er was amper toezicht op de handelingen van ‘beklaagde 1’ en alleen bij twijfel en enkel op initiatief van ‘beklaagde 1’ zou er contact zijn. Dat is onvoldoende. Tot slot zijn er fouten gemaakt bij de facturatie, maar dat is door ‘beklaagde 2’ ook erkent. De geschillencommissie constateert dat niet eerder een klacht werd ontvangen over ‘beklaagde 2’. Dit meewegende wordt op dit moment een waarschuwing als op te leggen tuchtrechtelijke maatregel proportioneel geacht.

De beslissing

Als gevolg van het voorgaande is de commissie van oordeel dat aan ‘beklaagde 2’ een maatregel in de vorm van een waarschuwing dient te worden opgelegd.

Kosten
Vanwege het feit dat ‘beklaagde 2’ meerdere wettelijke normen heeft overtreden – met name omdat de normen van de Wkkgz niet zijn nageleefd – zal worden beslist dat ‘beklaagde 2’ als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld tot betaling van de kosten voor deze procedure van € 2.500,00 conform artikel 8 lid 1 van het GAT-geschillenreglement. Het door ‘klager’ betaalde klachtengeld wordt conform artikel 8 lid 2 en 3 van het GAT- geschillenreglement aan ‘klager’ geretourneerd.

Aldus beslist te Eindhoven, op: 25 februari 2025

Door:

De heer Mr. M.C.J. de Schepper (commissie voorzitter)
Mevr. Mr. S.M.E. van Dijsseldonk (commissielid)
De heer S. Molina DC (commissielid, vakspecialist)

Deze uitspraak betreft een bindend advies. Hoger beroep tegen de uitspraak behoort niet tot de mogelijkheden. ‘Klager’ en/of de ‘beklaagde’ kan er wel voor kiezen deze uitspraak aan de civiele rechter voor te leggen.